De profeten en boodschappers

Verzen over Profeet Lot

Verzen uit het Boek van Allah over Profeet Lot met prachtige recitatie en achtergrond afbeeldingen

    54-Al-Qamar 33-39
            
    Het volk van Lôeth loochende de waarschuwingen.
    كَذَّبَتْ قَوْمُ لُوطٍ بِالنُّذُرِ
            
    Voorwaar, Wij zonden vulkanische stenen over hen, behalve over de familie van Lôeth. Wij redden hen in het laatste gedeelte van de nacht.
    إِنَّا أَرْسَلْنَا عَلَيْهِمْ حَاصِبًا إِلَّا آلَ لُوطٍ ۖ نَّجَّيْنَاهُم بِسَحَرٍ
            
    Als een gunst van Ons. Zo belonen Wij wie dankbaar is.
    نِّعْمَةً مِّنْ عِندِنَا ۚ كَذَٰلِكَ نَجْزِي مَن شَكَرَ
            
    En voorzeker, Hij (Lôeth) waarschuwde hen voor Onze harde greep, maar zij twijfelden aan de waarschuwingen.
    وَلَقَدْ أَنذَرَهُم بَطْشَتَنَا فَتَمَارَوْا بِالنُّذُرِ
            
    En voorzeker, zij probeerden zijn gasten over te halen (tot hun begeerten), waarop Wij hen blind maakten. (En Allah zei:) ‘Proeft dan Mijn bestraffing en Mijn waarschuwing.’
    وَلَقَدْ رَاوَدُوهُ عَن ضَيْفِهِ فَطَمَسْنَا أَعْيُنَهُمْ فَذُوقُوا عَذَابِي وَنُذُرِ
            
    En voorzeker, een blijvende bestraffing kwam in de ochtend van de volgende dag tot hen.
    وَلَقَدْ صَبَّحَهُم بُكْرَةً عَذَابٌ مُّسْتَقِرٌّ
            
    Proeft dan Mijn bestraffing en Mijn waarschuwing.
    فَذُوقُوا عَذَابِي وَنُذُرِ
    7-Al-A’raf 80-84
            
    En (gedenkt) Lôeth, toen hij tot zijn volk zei: ‘Begaan jullie zedeloosheid die nog niemand van de bewoners van de werelden v??r jullie heeft begaan?
    وَلُوطًا إِذْ قَالَ لِقَوْمِهِ أَتَأْتُونَ الْفَاحِشَةَ مَا سَبَقَكُم بِهَا مِنْ أَحَدٍ مِّنَ الْعَالَمِينَ
            
    Voorwaar, jullie naderen zeker wellustig mannen in plaats van vrouwen. Jullie zijn zelfs ten overschrijdend volk.’
    إِنَّكُمْ لَتَأْتُونَ الرِّجَالَ شَهْوَةً مِّن دُونِ النِّسَاءِ ۚ بَلْ أَنتُمْ قَوْمٌ مُّسْرِفُونَ
            
    En het antwoord van zijn volk was slechts dat zij zeiden: ‘Verdrijft hen (Lôeth en zijn volgelingen) uit jullie stad. Voorwaar, zij zijn mensen dit zich reinigen.’
    وَمَا كَانَ جَوَابَ قَوْمِهِ إِلَّا أَن قَالُوا أَخْرِجُوهُم مِّن قَرْيَتِكُمْ ۖ إِنَّهُمْ أُنَاسٌ يَتَطَهَّرُونَ
            
    Toen redden Wij hen en zijn volgelingen, behalve zijn vrouw, zij behoorde tot de achterblijvers (die gestraft werden).
    فَأَنجَيْنَاهُ وَأَهْلَهُ إِلَّا امْرَأَتَهُ كَانَتْ مِنَ الْغَابِرِينَ
            
    En Wij deden een regen (van stenen) op hen neerkomen. Zie dan hoe liet einde was vam de misdadigers.
    وَأَمْطَرْنَا عَلَيْهِم مَّطَرًا ۖ فَانظُرْ كَيْفَ كَانَ عَاقِبَةُ الْمُجْرِمِينَ
    25-Al-Furqan 40
            
    En voorzeker, zij (de ongelovigen) kwamen voorbij de stad, waarop een slechte regen geregend had. Hebben zij dat dan niet gezien? Maar nee, zij hoopten niet tot leven gebracht te worden.
    وَلَقَدْ أَتَوْا عَلَى الْقَرْيَةِ الَّتِي أُمْطِرَتْ مَطَرَ السَّوْءِ ۚ أَفَلَمْ يَكُونُوا يَرَوْنَهَا ۚ بَلْ كَانُوا لَا يَرْجُونَ نُشُورًا
    26-Ash-Shuara 160-175
            
    Het volk van Lôeth loochende de Boodschappers.
    كَذَّبَتْ قَوْمُ لُوطٍ الْمُرْسَلِينَ
            
    (Gedenk) toen hun broeder Lôeth tot hen zei: ‘Vrezen jullie (Allah) niet?
    إِذْ قَالَ لَهُمْ أَخُوهُمْ لُوطٌ أَلَا تَتَّقُونَ
            
    Voorwaar, ik ben voor jullie een betrouwbare Boodschapper.
    إِنِّي لَكُمْ رَسُولٌ أَمِينٌ
            
    Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
    فَاتَّقُوا اللَّهَ وَأَطِيعُونِ
            
    En ik vraag jullie er geen beloning voor, want mijn beloning berust alleen bij de Heer der Werelden.
    وَمَا أَسْأَلُكُمْ عَلَيْهِ مِنْ أَجْرٍ ۖ إِنْ أَجْرِيَ إِلَّا عَلَىٰ رَبِّ الْعَالَمِينَ
            
    Waarom benaderen jullie van de wereldbcwoners de mannen?
    أَتَأْتُونَ الذُّكْرَانَ مِنَ الْعَالَمِينَ
            
    En verlaten jullie hen die jullie Heer als echtgenotes geschapen heeft? Jullie zijn beslist een overtredend volk!’
    وَتَذَرُونَ مَا خَلَقَ لَكُمْ رَبُّكُم مِّنْ أَزْوَاجِكُم ۚ بَلْ أَنتُمْ قَوْمٌ عَادُونَ
            
    Zij zeiden: ‘O Lôeth, als jij er niet mee ophoudt, behoor jij tot de verdrevenen.’
    قَالُوا لَئِن لَّمْ تَنتَهِ يَا لُوطُ لَتَكُونَنَّ مِنَ الْمُخْرَجِينَ
            
    Hij in zei: ‘Voorwaar, ik behoor tot hen die jullie daden verachten.
    قَالَ إِنِّي لِعَمَلِكُم مِّنَ الْقَالِينَ
            
    Mijn Heer, red mij en mijn familie van wat zij doen.’
    رَبِّ نَجِّنِي وَأَهْلِي مِمَّا يَعْمَلُونَ
            
    En Wij hebben hem en zijn familie allen gered.
    فَنَجَّيْنَاهُ وَأَهْلَهُ أَجْمَعِينَ
            
    Behalve een oude vrouw onder de achterblijvers.
    إِلَّا عَجُوزًا فِي الْغَابِرِينَ
            
    Toen vernietigden Wij de anderen.
    ثُمَّ دَمَّرْنَا الْآخَرِينَ
            
    En Wij deden een (vulkanische) regen op hen neerstromen, hoe slecht was de regen voor de gewaarschuwden!
    وَأَمْطَرْنَا عَلَيْهِم مَّطَرًا ۖ فَسَاءَ مَطَرُ الْمُنذَرِينَ
            
    Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen.
    إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَةً ۖ وَمَا كَانَ أَكْثَرُهُم مُّؤْمِنِينَ
            
    En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad), is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Bamhartige.
    وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ الْعَزِيزُ الرَّحِيمُ
    27-An-Naml 54-58
            
    En (gedenkt) Lôeth, toen hij tot zijn volk zei: ‘Begaan jullie gruweldaden hoewel jullie het inzien?
    وَلُوطًا إِذْ قَالَ لِقَوْمِهِ أَتَأْتُونَ الْفَاحِشَةَ وَأَنتُمْ تُبْصِرُونَ
            
    Waarom benaderen jullie uit begeerte mannen in plaats van vrouwen? Jullie zijn beslist een onwetend volk.’
    أَئِنَّكُمْ لَتَأْتُونَ الرِّجَالَ شَهْوَةً مِّن دُونِ النِّسَاءِ ۚ بَلْ أَنتُمْ قَوْمٌ تَجْهَلُونَ
            
    Maar het antwoord van zijn volk was slechts dat zij zeiden: ‘Verdrijft de familie van Lôeth uit jullie stad: voorwaar, zij zijn mensen die zich reinigen.’
    ۞ فَمَا كَانَ جَوَابَ قَوْمِهِ إِلَّا أَن قَالُوا أَخْرِجُوا آلَ لُوطٍ مِّن قَرْيَتِكُمْ ۖ إِنَّهُمْ أُنَاسٌ يَتَطَهَّرُونَ
            
    Toen redden Wij hem en zijn familie, behalve zijn vrouw: Wij bepaalden dat zij tot de achterblijvers behoorde.
    فَأَنجَيْنَاهُ وَأَهْلَهُ إِلَّا امْرَأَتَهُ قَدَّرْنَاهَا مِنَ الْغَابِرِينَ
            
    En Wij deden op hen een (vulkanische) regen neerdalen: en slecht was de regen voor de gewaarschuwden.
    وَأَمْطَرْنَا عَلَيْهِم مَّطَرًا ۖ فَسَاءَ مَطَرُ الْمُنذَرِينَ
    11-Hud 69-83
            
    En voorzeker, Onze gezanten (Engelen) kwamen tot Ibrâhîm met de verheugende tijding, zij zeiden: ‘Salâm’ (Vrede). ‘Hij zei: ‘Salâm.’ Niet lang daarna bracht hij een geroosterd kalf.
    وَلَقَدْ جَاءَتْ رُسُلُنَا إِبْرَاهِيمَ بِالْبُشْرَىٰ قَالُوا سَلَامًا ۖ قَالَ سَلَامٌ ۖ فَمَا لَبِثَ أَن جَاءَ بِعِجْلٍ حَنِيذٍ
            
    Toen hij dan zag dat hun handen er niet naar reikten vond hij ben vreemd en werd hij bang van hen. Zij zeiden: ‘Vreest niet, Wij zijn gezonden tot het volk van Lôeth.’
    فَلَمَّا رَأَىٰ أَيْدِيَهُمْ لَا تَصِلُ إِلَيْهِ نَكِرَهُمْ وَأَوْجَسَ مِنْهُمْ خِيفَةً ۚ قَالُوا لَا تَخَفْ إِنَّا أُرْسِلْنَا إِلَىٰ قَوْمِ لُوطٍ
            
    En zijn vrouw stond en zij lachte, daarna verkondigden wij haar een verheugende tijding over (de geboorte van) lshâq, en na Ishaq Ya’qôeb.
    وَامْرَأَتُهُ قَائِمَةٌ فَضَحِكَتْ فَبَشَّرْنَاهَا بِإِسْحَاقَ وَمِن وَرَاءِ إِسْحَاقَ يَعْقُوبَ
            
    Zij zei: ‘Wee mij, zal ik een kind baren, terwijl ik een oude vrouw ben, en deze echtgenoot van mij is een oude man. Voorwaar, dat is zeker iets verbazingwekkends.’
    قَالَتْ يَا وَيْلَتَىٰ أَأَلِدُ وَأَنَا عَجُوزٌ وَهَٰذَا بَعْلِي شَيْخًا ۖ إِنَّ هَٰذَا لَشَيْءٌ عَجِيبٌ
            
    Zij (de Engelen) zeiden: ‘Verbaas jij je over de beschikking van Allah? Het is Allah’s Barmhartigheid en het zijn Zijn zegeningen over jullie, O bewoners van het huis. Voorwaar, Hij is Meest Prijzenswaardig, Meest Vrijgevig.’
    قَالُوا أَتَعْجَبِينَ مِنْ أَمْرِ اللَّهِ ۖ رَحْمَتُ اللَّهِ وَبَرَكَاتُهُ عَلَيْكُمْ أَهْلَ الْبَيْتِ ۚ إِنَّهُ حَمِيدٌ مَّجِيدٌ
            
    En toen de angst bij lbrâhîm was verdwenen, en de goede tijding tot hem was gekomen, redetwistte hij met Ons over het volk van Lôeth.
    فَلَمَّا ذَهَبَ عَنْ إِبْرَاهِيمَ الرَّوْعُ وَجَاءَتْهُ الْبُشْرَىٰ يُجَادِلُنَا فِي قَوْمِ لُوطٍ
            
    Voorwaar, Ibrâhîm is inderdaad zachtmoedig, teder, berouwvol.
    إِنَّ إِبْرَاهِيمَ لَحَلِيمٌ أَوَّاهٌ مُّنِيبٌ
            
    O Ibr?hîm, wend je hier van af! Voorwaar, de beschikking van jouw Heer is reeds gekomen. Voorwaar, een onafwendbare bestraffing zal tot hen komen.
    يَا إِبْرَاهِيمُ أَعْرِضْ عَنْ هَٰذَا ۖ إِنَّهُ قَدْ جَاءَ أَمْرُ رَبِّكَ ۖ وَإِنَّهُمْ آتِيهِمْ عَذَابٌ غَيْرُ مَرْدُودٍ
            
    En toen Onze gezanten (Engelen) tot Lôeth kwamen, voelde hij zich benard en machteloos benauwd, en hij zei: ‘Dit is een zware dag.’
    وَلَمَّا جَاءَتْ رُسُلُنَا لُوطًا سِيءَ بِهِمْ وَضَاقَ بِهِمْ ذَرْعًا وَقَالَ هَٰذَا يَوْمٌ عَصِيبٌ
            
    En zijn volk kwam tot hem, zich tot hem haastend. En voorheen plachten zij slechte daden te bedrijven. Hij zei: ‘O mijn volk, dit zijn mijn dochters, zij zijn reiner voor juillie. Vreest daarom Allah, en vernedert mij niet tegenover mijn gasten. Is er onder jullie geen man met gezond verstandt?’
    وَجَاءَهُ قَوْمُهُ يُهْرَعُونَ إِلَيْهِ وَمِن قَبْلُ كَانُوا يَعْمَلُونَ السَّيِّئَاتِ ۚ قَالَ يَا قَوْمِ هَٰؤُلَاءِ بَنَاتِي هُنَّ أَطْهَرُ لَكُمْ ۖ فَاتَّقُوا اللَّهَ وَلَا تُخْزُونِ فِي ضَيْفِي ۖ أَلَيْسَ مِنكُمْ رَجُلٌ رَّشِيدٌ
            
    Zij zeiden: ‘Voorzeker, je weet dat wij geen behoefte hebben aan jouw dochters, en voorwaar, jij weet wat wij wensen.’
    قَالُوا لَقَدْ عَلِمْتَ مَا لَنَا فِي بَنَاتِكَ مِنْ حَقٍّ وَإِنَّكَ لَتَعْلَمُ مَا نُرِيدُ
            
    Hij zei: ‘Als ik toch macht tegen jullie had, of mijn toevlucht kon nemen bij een machtige familie… (dan zou ik tegen jullie op kunnen treden.)’
    قَالَ لَوْ أَنَّ لِي بِكُمْ قُوَّةً أَوْ آوِي إِلَىٰ رُكْنٍ شَدِيدٍ
            
    Zij (de Engelen) zeiden: ‘O Lôeth, voorwaar, wij zijn de gezanten van jouw Heer, zij zullen jou nimmer kunnen bereiken, vertrek dus met jouw familie in de nacht. En laat niemand van jullie achterblijven, behalve jouw vrouw. Voorwaar, wat haar zal treffen, is wat hen zal treffen. Voorwaar, wat hun is aangezegd, zal in de ochtend plaatsvinden. Is de ochtend niet nabij?’
    قَالُوا يَا لُوطُ إِنَّا رُسُلُ رَبِّكَ لَن يَصِلُوا إِلَيْكَ ۖ فَأَسْرِ بِأَهْلِكَ بِقِطْعٍ مِّنَ اللَّيْلِ وَلَا يَلْتَفِتْ مِنكُمْ أَحَدٌ إِلَّا امْرَأَتَكَ ۖ إِنَّهُ مُصِيبُهَا مَا أَصَابَهُمْ ۚ إِنَّ مَوْعِدَهُمُ الصُّبْحُ ۚ أَلَيْسَ الصُّبْحُ بِقَرِيبٍ
            
    Toen dan Ons bevel kwam, keerden Wij het (land) ondersteboven. En Wij deden er stenen van gebakken klei op neerregenen, in lagen.
    فَلَمَّا جَاءَ أَمْرُنَا جَعَلْنَا عَالِيَهَا سَافِلَهَا وَأَمْطَرْنَا عَلَيْهَا حِجَارَةً مِّن سِجِّيلٍ مَّنضُودٍ
            
    Gekenmerkt bij jouw Heer. En deze (bestraffing) is voor de onrechtplegers niet ver.
    مُّسَوَّمَةً عِندَ رَبِّكَ ۖ وَمَا هِيَ مِنَ الظَّالِمِينَ بِبَعِيدٍ
    11-Hud 89
            
    En: ‘O mijn volk, laat mijn onenigheid (met jullie) er niet toe leiden dat jullie hetzelfde treft als het volk van Noeh trof, of het volk van Hoed, of het volk van Shalih. En het volk van Loeth is niet ver van jullie.
    وَيَا قَوْمِ لَا يَجْرِمَنَّكُمْ شِقَاقِي أَن يُصِيبَكُم مِّثْلُ مَا أَصَابَ قَوْمَ نُوحٍ أَوْ قَوْمَ هُودٍ أَوْ قَوْمَ صَالِحٍ ۚ وَمَا قَوْمُ لُوطٍ مِّنكُم بِبَعِيدٍ
    15-Al-Hijr 51
            
    En bericht hun over de gasten van Ibrâhîm.
    وَنَبِّئْهُمْ عَن ضَيْفِ إِبْرَاهِيمَ
    15-Al-Hijr 57-79
            
    Hij (Ibrâhîm) zei: ‘Wat is jullie zaak, O, gezanten?’
    قَالَ فَمَا خَطْبُكُمْ أَيُّهَا الْمُرْسَلُونَ
            
    Zij (de Engelen) zeiden: ‘Voorwaar, wij zijn gezonden tot een misdadig volk.
    قَالُوا إِنَّا أُرْسِلْنَا إِلَىٰ قَوْمٍ مُّجْرِمِينَ
            
    Uitgezonderd de volgelingen van Loeth. Voorwaar, wij zullen hen (in opdracht van Allah) zeker allen redden.
    إِلَّا آلَ لُوطٍ إِنَّا لَمُنَجُّوهُمْ أَجْمَعِينَ
            
    Behalve zijn vrouw, wij hebben besloten dat zij tot de achterblijversi zal behoren.’
    إِلَّا امْرَأَتَهُ قَدَّرْنَا ۙ إِنَّهَا لَمِنَ الْغَابِرِينَ
            
    En toen de gezanten tot de volgelingen van Loeth kwamen.
    فَلَمَّا جَاءَ آلَ لُوطٍ الْمُرْسَلُونَ
            
    Hij (Loeth) zei: ‘Jullie zijn een onbekend volk.’
    قَالَ إِنَّكُمْ قَوْمٌ مُّنكَرُونَ
            
    De gezanten (de Engelen) zeiden: ‘Eigenlijk zijn wij tot jou gekomen, met dat waarover zij plachten te twijfelen (de bestraffing).
    قَالُوا بَلْ جِئْنَاكَ بِمَا كَانُوا فِيهِ يَمْتَرُونَ
            
    En wij zijn tot jou gekomen met de Waarheid. En voorwaar, wij zijn zeker waarachtigen.
    وَأَتَيْنَاكَ بِالْحَقِّ وَإِنَّا لَصَادِقُونَ
            
    Dus vertrek daarom met jouw familie in het laatste gedeelte van de nacht. En volg achter hen (jouw familie) en laat niemand van jullie omkijken en vervolg (de reis) zoals jullie bevolen is.’
    فَأَسْرِ بِأَهْلِكَ بِقِطْعٍ مِّنَ اللَّيْلِ وَاتَّبِعْ أَدْبَارَهُمْ وَلَا يَلْتَفِتْ مِنكُمْ أَحَدٌ وَامْضُوا حَيْثُ تُؤْمَرُونَ
            
    En Wij openbaarden aan hem (Loeth) die zaak: dat zij in de ochtend zullen worden uitgeroeid.
    وَقَضَيْنَا إِلَيْهِ ذَٰلِكَ الْأَمْرَ أَنَّ دَابِرَ هَٰؤُلَاءِ مَقْطُوعٌ مُّصْبِحِينَ
            
    En de bewoners van de stad (Sodom) verheugden zich.
    وَجَاءَ أَهْلُ الْمَدِينَةِ يَسْتَبْشِرُونَ
            
    Hij (Loeth) zei: ‘Voorwaar, dit zijn mijn gasten; maakt mij dus niet te schande.
    قَالَ إِنَّ هَٰؤُلَاءِ ضَيْفِي فَلَا تَفْضَحُونِ
            
    En vreest Allah en vernedert mij niet.’
    وَاتَّقُوا اللَّهَ وَلَا تُخْزُونِ
            
    Zij zeiden: ‘Hebben wij jou niet verboden (over ons te praten) tegen de mensen?’
    قَالُوا أَوَلَمْ نَنْهَكَ عَنِ الْعَالَمِينَ
            
    Ilij (Loeth) zei: ‘Dit zijn mijn dochters (vrouwen uit mijn volk), als jullie (iets op toegestane wijze willen) doen.’
    قَالَ هَٰؤُلَاءِ بَنَاتِي إِن كُنتُمْ فَاعِلِينَ
            
    Bij jouw leven (O Moehammad): voorwaar, zij verkeren onrustig in hun dwaling.
    لَعَمْرُكَ إِنَّهُمْ لَفِي سَكْرَتِهِمْ يَعْمَهُونَ
            
    Toen trof de donderslag hen bij zonsopgang.
    فَأَخَذَتْهُمُ الصَّيْحَةُ مُشْرِقِينَ
            
    Toen keerden Wij haar (de stad) ondersteboven en deden Wij op hen stenen van harde klei neerkomen.
    فَجَعَلْنَا عَالِيَهَا سَافِلَهَا وَأَمْطَرْنَا عَلَيْهِمْ حِجَارَةً مِّن سِجِّيلٍ
            
    Voorwaar, daarin zijn zeker Tekenen voor degenen die er lering uit trekken.
    إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَاتٍ لِّلْمُتَوَسِّمِينَ
            
    En voorwaar, zij (de stad) ligt aan een (nog) bestaande weg.
    وَإِنَّهَا لَبِسَبِيلٍ مُّقِيمٍ
            
    En voorwaar, daarin is zeker een Teken voor de gelovigen.
    إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَآيَةً لِّلْمُؤْمِنِينَ
            
    en voorwaar, de bewoners van Aikah waren zeker onrechtplegers.
    وَإِن كَانَ أَصْحَابُ الْأَيْكَةِ لَظَالِمِينَ
            
    Toen hebben Wij hen vernietigd. En voorwaar, de beide steden liggen aan een duidelijke weg.
    فَانتَقَمْنَا مِنْهُمْ وَإِنَّهُمَا لَبِإِمَامٍ مُّبِينٍ
    6-Al-An’am 86-90
            
    En Isma’îl en Al Yasa’ en Yoenoes en Loeth: allen hebben Wij boven de werelden bevoorrecht.
    وَإِسْمَاعِيلَ وَالْيَسَعَ وَيُونُسَ وَلُوطًا ۚ وَكُلًّا فَضَّلْنَا عَلَى الْعَالَمِينَ
            
    En van hun vaderen en hun nageslacht en hun broeders: Wij hebben hen verkozen en Wij leidden hen op een recht Pad.
    وَمِنْ آبَائِهِمْ وَذُرِّيَّاتِهِمْ وَإِخْوَانِهِمْ ۖ وَاجْتَبَيْنَاهُمْ وَهَدَيْنَاهُمْ إِلَىٰ صِرَاطٍ مُّسْتَقِيمٍ
            
    Dit is de Leiding van Allah, waarmee Hij van Zijn dienaren leidt wie Hij wil, maar als zij deelgenoten (aan Allah) toegekend hadden, was wat zij aan het doen waren vruchteloos geworden.
    ذَٰلِكَ هُدَى اللَّهِ يَهْدِي بِهِ مَن يَشَاءُ مِنْ عِبَادِهِ ۚ وَلَوْ أَشْرَكُوا لَحَبِطَ عَنْهُم مَّا كَانُوا يَعْمَلُونَ
            
    Zij zijn degenen die Wij de Schrift en de Wijsheid en het Profeetschap gaven en indien zij er ongelovig aan zijn: waarlijk, Wij vertrouwen het toe aan een volk dat er niet ongelovig aan is.
    أُولَٰئِكَ الَّذِينَ آتَيْنَاهُمُ الْكِتَابَ وَالْحُكْمَ وَالنُّبُوَّةَ ۚ فَإِن يَكْفُرْ بِهَا هَٰؤُلَاءِ فَقَدْ وَكَّلْنَا بِهَا قَوْمًا لَّيْسُوا بِهَا بِكَافِرِينَ
            
    Zij zijn degenen die Allah Leiding gaf: volgt dus hun leiding. Zeg: ‘Ik vraag U er geen beloning voor, het is slechts een vermaning voor de werelden.’
    أُولَٰئِكَ الَّذِينَ هَدَى اللَّهُ ۖ فَبِهُدَاهُمُ اقْتَدِهْ ۗ قُل لَّا أَسْأَلُكُمْ عَلَيْهِ أَجْرًا ۖ إِنْ هُوَ إِلَّا ذِكْرَىٰ لِلْعَالَمِينَ
    37-As-Saaffat 133-138
            
    En voorwaar, Lôeth behoort zeker tot de gezondenen.
    وَإِنَّ لُوطًا لَّمِنَ الْمُرْسَلِينَ
            
    (Gedenk) toen Wij hem en zijn volgelingen allen hebben gered.
    إِذْ نَجَّيْنَاهُ وَأَهْلَهُ أَجْمَعِينَ
            
    Behalve een vrouw (zijn echtgenote) die tot de achterblijvers behoorde.
    إِلَّا عَجُوزًا فِي الْغَابِرِينَ
            
    Vervolgens vernietigden Wij de overigen.
    ثُمَّ دَمَّرْنَا الْآخَرِينَ
            
    En voorwaar, jullie gaan in de ochtend aan hen (de ruïnes van hun steden) voorbij.
    وَإِنَّكُمْ لَتَمُرُّونَ عَلَيْهِم مُّصْبِحِينَ
            
    En ook in de nacht, denken jullie dan niet na?
    وَبِاللَّيْلِ ۗ أَفَلَا تَعْقِلُونَ
    51-Adh-Dhariyat 24-25
            
    Heeft de geschiedenis van de geëerde gasten van Ibrahîm jou bereikt?
    هَلْ أَتَاكَ حَدِيثُ ضَيْفِ إِبْرَاهِيمَ الْمُكْرَمِينَ
            
    Toen zij bij hem kwamen, zeiden zij: ‘Vrede!’ Hij zei: ‘Vrede!’, (en hij dacht bij zichzelf:) ‘Onbekend volk.’
    إِذْ دَخَلُوا عَلَيْهِ فَقَالُوا سَلَامًا ۖ قَالَ سَلَامٌ قَوْمٌ مُّنكَرُونَ
    51-Adh-Dhariyat 31-37
            
    Hij (Ibrâhîm) vroeg: ‘Wat is jullie boodschap, O gezanten?’
    ۞ قَالَ فَمَا خَطْبُكُمْ أَيُّهَا الْمُرْسَلُونَ
            
    Zij zeiden: ‘Voorwaar, wij zijn gezonden naar een volk van misdadigers.
    قَالُوا إِنَّا أُرْسِلْنَا إِلَىٰ قَوْمٍ مُّجْرِمِينَ
            
    Opdat wij stenen van klei op hen neerzenden.
    لِنُرْسِلَ عَلَيْهِمْ حِجَارَةً مِّن طِينٍ
            
    Die zijn gekenmerkt bij jouw Heer, voor de overtreders.’
    مُّسَوَّمَةً عِندَ رَبِّكَ لِلْمُسْرِفِينَ
            
    Toen deden Wij degenen die daar tot de gelovigen behoorden vertrekken.
    فَأَخْرَجْنَا مَن كَانَ فِيهَا مِنَ الْمُؤْمِنِينَ
            
    Maar Wij troffen daar slechts één huis van degenen die zich (aan Allah) overgegeven hadden aan. (het huis van Lôeth)
    فَمَا وَجَدْنَا فِيهَا غَيْرَ بَيْتٍ مِّنَ الْمُسْلِمِينَ
            
    En Wij lieten daar een Teken achter voor degenen die de pijnlijke bestraffing vreesden.
    وَتَرَكْنَا فِيهَا آيَةً لِّلَّذِينَ يَخَافُونَ الْعَذَابَ الْأَلِيمَ
    21-Al-Anbiya 69-75
            
    Wij (Allah) zeiden: ‘O vuur, wees koud en veilig voor Ibrâhîm.
    قُلْنَا يَا نَارُ كُونِي بَرْدًا وَسَلَامًا عَلَىٰ إِبْرَاهِيمَ
            
    En zij wilden een list tegen hem beramen, maar Wij maakten hen tot de grootste verliezers.
    وَأَرَادُوا بِهِ كَيْدًا فَجَعَلْنَاهُمُ الْأَخْسَرِينَ
            
    En Wij redden hem en Lôeth naar het land dat Wij gezegend hebben voor de wereldbewoners.
    وَنَجَّيْنَاهُ وَلُوطًا إِلَى الْأَرْضِ الَّتِي بَارَكْنَا فِيهَا لِلْعَالَمِينَ
            
    En Wij schonken hem Ishâq en Ya’qôeb als een geschenk. En Wij maakten ieder van hen tot oprechten.
    وَوَهَبْنَا لَهُ إِسْحَاقَ وَيَعْقُوبَ نَافِلَةً ۖ وَكُلًّا جَعَلْنَا صَالِحِينَ
            
    En Wij maakten hen tot leiders, die leiding gaven volgens Ons bevel. En Wij openbaarden aan hen goede daden te verrichten en de shalât te onderhouden en de zakât te geven. En zij waren aanbidders van Ons.
    وَجَعَلْنَاهُمْ أَئِمَّةً يَهْدُونَ بِأَمْرِنَا وَأَوْحَيْنَا إِلَيْهِمْ فِعْلَ الْخَيْرَاتِ وَإِقَامَ الصَّلَاةِ وَإِيتَاءَ الزَّكَاةِ ۖ وَكَانُوا لَنَا عَابِدِينَ
            
    En aan Lôeth schonken Wij wijsheid en kennis en Wij redden hem uit de stad waarvan (de bevolking) vuiligheid placht te bedrijven. Voorwaar, zij waren een slecht volk, zwaar zondigen.
    وَلُوطًا آتَيْنَاهُ حُكْمًا وَعِلْمًا وَنَجَّيْنَاهُ مِنَ الْقَرْيَةِ الَّتِي كَانَت تَّعْمَلُ الْخَبَائِثَ ۗ إِنَّهُمْ كَانُوا قَوْمَ سَوْءٍ فَاسِقِينَ
            
    En Wij deden hem in Onze Barmhartigheid binnengaan: voorwaar, hij behoorde tot de oprechten.
    وَأَدْخَلْنَاهُ فِي رَحْمَتِنَا ۖ إِنَّهُ مِنَ الصَّالِحِينَ
    69-Al-Haaqqah 9-10
            
    En Fir’aun en degenen die er v??r hem waren en de (bewoners van) de op hun fundamenten gekeerde steden pleegden grote zonden.
    وَجَاءَ فِرْعَوْنُ وَمَن قَبْلَهُ وَالْمُؤْتَفِكَاتُ بِالْخَاطِئَةِ
            
    En zij waren ongehoorzaam aan de Boodschapper van hun Heer. Toen groep Hij hen met een krachtige bestraffing.
    فَعَصَوْا رَسُولَ رَبِّهِمْ فَأَخَذَهُمْ أَخْذَةً رَّابِيَةً
    29-Al-Ankaboot 16
            
    En (gedenkt) Ibrâhîm, toen hij tot zijn volk zei: ‘Aanbidt Allah en vreest Hem, dat is beter voor jullie, ah jullie het weten.
    وَإِبْرَاهِيمَ إِذْ قَالَ لِقَوْمِهِ اعْبُدُوا اللَّهَ وَاتَّقُوهُ ۖ ذَٰلِكُمْ خَيْرٌ لَّكُمْ إِن كُنتُمْ تَعْلَمُونَ
    29-Al-Ankaboot 26
            
    Maar Lôeth geloofde hem, en (Ibrârîm) zei: ‘ik ben een uitwijker naar mijn Heer: voorwaar, Hij is de Almachtige, de Alwijze.’
    ۞ فَآمَنَ لَهُ لُوطٌ ۘ وَقَالَ إِنِّي مُهَاجِرٌ إِلَىٰ رَبِّي ۖ إِنَّهُ هُوَ الْعَزِيزُ الْحَكِيمُ
    29-Al-Ankaboot 28-35
            
    En (gedenkt) Lôcth, toen hij tegen zijn volk zei. ‘Jullie begaan zeker gruweldaden, die niemand van de mensen ooit beging.
    وَلُوطًا إِذْ قَالَ لِقَوْمِهِ إِنَّكُمْ لَتَأْتُونَ الْفَاحِشَةَ مَا سَبَقَكُم بِهَا مِنْ أَحَدٍ مِّنَ الْعَالَمِينَ
            
    Is het dan inderdaad niet zo dat jullie de mensen benaderen en op de weg struikroverij bedrijven en in jullie samenkomsten het verwerpelijke verichten?’ Het antwoord van zijn volk was slechts dat zij zeiden: ‘Geef ons dan de bcstraffing van Allah, als jij tot de waarachtigen behoort!’
    أَئِنَّكُمْ لَتَأْتُونَ الرِّجَالَ وَتَقْطَعُونَ السَّبِيلَ وَتَأْتُونَ فِي نَادِيكُمُ الْمُنكَرَ ۖ فَمَا كَانَ جَوَابَ قَوْمِهِ إِلَّا أَن قَالُوا ائْتِنَا بِعَذَابِ اللَّهِ إِن كُنتَ مِنَ الصَّادِقِينَ
            
    Hij zei: ‘Mijn Heer, help mij tegen het volk van de verdedzaaiers! ‘
    قَالَ رَبِّ انصُرْنِي عَلَى الْقَوْمِ الْمُفْسِدِينَ
            
    En toen Onze gezanten (Engelen) tot Ibrâhîm kwamen met de verheugende tijdingen, zeiden zij.’Voorwaar, wij zullen de bewoners van deze stad vernietigen. Voorwaar, haar bewoners waren onrechtvaardigen.’
    وَلَمَّا جَاءَتْ رُسُلُنَا إِبْرَاهِيمَ بِالْبُشْرَىٰ قَالُوا إِنَّا مُهْلِكُو أَهْلِ هَٰذِهِ الْقَرْيَةِ ۖ إِنَّ أَهْلَهَا كَانُوا ظَالِمِينَ
            
    Hij zei: ‘Lôeth is daar.’ Zij miden: ‘Wij weten beter wie daar zijn. Voorwaar, wij zullen hem en zijn familie redden, behalve zijn vrouw. Zij zal tot de achterblijvers behoren.’
    قَالَ إِنَّ فِيهَا لُوطًا ۚ قَالُوا نَحْنُ أَعْلَمُ بِمَن فِيهَا ۖ لَنُنَجِّيَنَّهُ وَأَهْلَهُ إِلَّا امْرَأَتَهُ كَانَتْ مِنَ الْغَابِرِينَ
            
    En toen Onze gezanten naar Lôeth kwamen, was hij bedroefd vanwege hen, en hij had geen macht om hen te beschermen. Maar zij zeiden: ‘Wees niet bang en treur niet: voorwaar, wij redden zeker jou en jouw familie, behalve jouw vrouw. Zij zal tot de achterblijvers behoren.
    وَلَمَّا أَن جَاءَتْ رُسُلُنَا لُوطًا سِيءَ بِهِمْ وَضَاقَ بِهِمْ ذَرْعًا وَقَالُوا لَا تَخَفْ وَلَا تَحْزَنْ ۖ إِنَّا مُنَجُّوكَ وَأَهْلَكَ إِلَّا امْرَأَتَكَ كَانَتْ مِنَ الْغَابِرِينَ
            
    Voorwaar, wij zullen een zware bestraffing uit de hemel neerzenden op de bewoners van deze stad omdat zij zware zonden begingen.’
    إِنَّا مُنزِلُونَ عَلَىٰ أَهْلِ هَٰذِهِ الْقَرْيَةِ رِجْزًا مِّنَ السَّمَاءِ بِمَا كَانُوا يَفْسُقُونَ
            
    En voorzeker, Wij hebben een duidelijk Teken achtergelaten voor een volk dat begrijpt.
    وَلَقَد تَّرَكْنَا مِنْهَا آيَةً بَيِّنَةً لِّقَوْمٍ يَعْقِلُونَ
    66-At-Tahrim 10
            
    Allah heeft degenen die niet geloven de vrouw van Nôeh en de vrouw van Lôeth als een voorbeeld gegeven. Zij waren onder de hoede van twee rechtschapenen van onder Onze dienaren, maar zij verraadden hen, toen baatten zij (Nôeh en Lôeth) hun in niets tegen Allah. En er werd tot hen (de beide vrouwen) gezegd: ‘Treedt de hel binnen, tezamen met de binnentreders.’
    ضَرَبَ اللَّهُ مَثَلًا لِّلَّذِينَ كَفَرُوا امْرَأَتَ نُوحٍ وَامْرَأَتَ لُوطٍ ۖ كَانَتَا تَحْتَ عَبْدَيْنِ مِنْ عِبَادِنَا صَالِحَيْنِ فَخَانَتَاهُمَا فَلَمْ يُغْنِيَا عَنْهُمَا مِنَ اللَّهِ شَيْئًا وَقِيلَ ادْخُلَا النَّارَ مَعَ الدَّاخِلِينَ


    Geef een reactie

    Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

    Back to top button
    Close
    Close